Niet bij de pakken neerzitten in Afrika

Berustend stelt prof. P.C.Emmer in zijn artikel ‘Afrika Adio’(Letter&Geest, 17 mei j.l.) dat het patroon van de Afrikaanse economie – dan weer groeiend, dan weer stagnerend – alleen verandert als de Afrikaanse instituties veranderen en dat we dat moeten aanvaarden. Daar is geen enkele reden voor.  

(In: Trouw, 23 mei 2003)

 
 


De onzekere veiligheidsituatie en politieke instabiliteit hebben in veel Afrikaanse landen grote invloed op de economie. Evenals gezonde, goed opgeleide arbeidskrachten, goed functionerende instituties, een goed werkende fysieke infrastructuur en een goed beleid op al de terreinen die belangrijk zijn voor het economisch functioneren. Ook een niet-discriminerende handels- en subsidiepolitiek van economische partners is van belang.

Zoals het gedrag van de meeste mensen meer dan één overweging heeft hebben ook de meeste verschijnselen diverse oorzaken. Om dus de economische ontwikkeling in sub-Sahara Afrika uitsluitend te laten afhangen van een verandering van Afrikaanse instituties beperkt en vertekent de werkelijkheid wel erg sterk. Het gaat om de invloed van diverse, gelijktijdig optredende factoren, die per land kunnen verschillen. Het zowel politiek als economisch succesvolle voorbeeld van Botswana laat dat zien. De bewoners kennen per hoofd een inkomen van 3300 dollar per jaar, hebben nooit een staatsgreep ervaren en hebben sinds de onafhankelijkheid democratische verkiezingen.

Mensen kunnen wel degelijk invloed uitoefenen op voor economische ontwikkeling belangrijke factoren en oorzaken. Ontwikkelingshulp vormt zeker geen panacee, maar het verleden heeft aangetoond onder welke omstandigheden welke hulpvorm de meest kans van slagen biedt. Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van de rijstteelt in de delta van de Niger-rivier, in het West-Afrikaanse Mali. Met externe steun is de productie vervijfvoudigd, waardoor Mali van voedselimporterend voedselexporterend is geworden. Ook buitenlandse investeringen, bilaterale betrekkingen, de Verenigde Naties en de internationale financiële instellingen (zoals IMF en Wereldbank) kunnen hun steentje bij dragen.

Specifieke aandacht verdient de huidige situatie van wetteloosheid in veel streken van sub-Sahara Afrika, het beste te vergelijken met die in 'het Wilde Westen' in de VS voor 1860. Ook daar is verandering gekomen, waarbij de ontwikkeling van instituties, zoals een onafhankelijke rechtspraak, een grote rol speelde. Uit menslievendheid en respect voor de mensenrechten is het onze plicht die hulp te verlenen die nodig is om deze situatie van rechteloosheid en straffeloosheid te beëindigen. Berusting druist in tegen een van de hoofdprincipes van de Nederlandse grondwet: bijdragen aan het vestigen van een internationale rechtsorde. Nederland kan dus niet afzijdig blijven bij het aanpakken van gewelddadige bestuurders als Taylor van Liberia.

Taylor speelt een hoofdrol in de politieke onrust in tenminste drie Westafrikaanse staten met een catastrofale uitwerking op de economieën van die landen en het welzijn van de bevolking. Dat geldt ook voor het conflict in Centraal-Afrika waarvoor de politieke leiders van Kongo-Kinshasa, Oeganda en Ruanda een grote verantwoordelijkheid dragen. 

 

 
 

Dr F. P. M. van der Kraaij is econoom en Afrikanist. Sinds 1971 werkt hij voor en in Afrika. Hij is thans werkzaam bij de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het ministerie van Buitenlands Zaken. Hij heeft deze bijdrage op persoonlijke titel geschreven.    

 

Terug naar Publicaties
Back to Publications